ZIJN ER MENSCHEN MET STAARTEN? (ORIGINEEL)

Het sprookje dat in ’t hart van Afrika gestaarte menschen leven, vindt weinig aanhangers meer. Reeds lang vermoedde men, dat een of ander eigen aardig kleedingstuk van sommige negerstammen het den oorsprong heeft gegeven, en thans heeft G. Lejean te Khartoem werkelijk den staart van een Niam-Niam bekomen en eene teekening daar van in Charton’s le Tour du Monde medegedeeld. Het is een eenigzins zonderling kleedingstuk, een lederen riem, met ijzeren stifjes bezet, die van voren door een lendengordel vastgehouden, tusschen de beenen doorgaat en van achteren opwaarts gebogen, in eene soort van waaijer eindigt. Het voorste gedeelte is lintvormig; het middelste vormt een breeden knoop en gaat naar het waaijervormig uit einde in eene soort van streng over. Het exemplaar van Lejean werd aan het lijk van een Niam Niam gevonden, die in een gevecht met een ivoorhandelaar op eene plaats westwaarts van den Wit ten Nijl gesneuveld was.

Zonder twijfel is dit dezelfde waaijervormige staart, waarvan Graaf d’Escayrac de Lauture melding maakt (Mémoire sur le Soudan, p. 52). Dat er ook andere soorten zijn, is niet onwaarschijnlijk, want waar behielden dwaasheden in de kleeding steeds denzelfden vorm?

Bezwaarlijk zullen alle verdedigers van het geloof aan gestaarte menschen met deze opheldering genoegen nemen; en zoo lang geheel Midden-Afrika ons nog niet bekend is geworden, zullen ze geloof blijven hechten aan de verzekeringen van die Europische reizigers welke beweerden gestaarte menschen gezien hebben. Waarschijnlijk echter zijn ze om den tuin geleid door negers, die er doorgaans een genoegen in scheppen een blanke te bedotten.

Een nieuw bewijs hiervoor deelde ons onlangs Petherick mede. Op zijne reis door Midden-Afrika kwam hij bij den stam der Wadsch-Koing en won bij hen berigten in omtrent de namen en zeden der naburige volkstammen. Men dischte hem de zonder baarste verhalen als waarheid op. Een oud neger, die voorgaf vergereisd te zijn, verhaalde dat het naaste volk eveneens als de Wadsch-Koing uitzag, doch zich door een ongemeen woesten aard onderscheidde. Verderop woonde een volk met vier oogen, twee van voren en twee van achteren, nog verder een volk dat de oogen onder de aksels had; dan een volk met apengezigten en ellenlange staarten, en eindelijk een volk van dwergen, wier ooren zoo groot waren dat, wanneer ze zich nederleiden, het een hun als matras en ’t ander als deken dienen kon!

W.

Nederlandsch Magazijn, 1861, p. 227

Klik of tik hier voor de bijbehorende blogpost.

Klik of tik hier voor hertaalde, makkelijker leesbare versie van dit artikel.