OVER HET BADEN EN ZWEMMEN

Ofschoon het uitwendig gebruik van het water tot behoud van de gezondheid en tot bevordering van de zindelijkheid, in alle tijden en bij alle volkeren eene gewoonte was, schijnt echter het baden als aangenaam genot of als geneesmiddel zich slechts tot de meer beschaafde natiën van Europa en Azië bepaald te hebben. In de schriften der ouden wordt het baden óf als een godsdienstig gebruik of als een versterkingsmiddel tegen de bezwaren en vermoeijenissen van den oorlog vermeld; maar dan nog wordt er slechts van het koude bad gewag gemaakt. Het baden werd aan de aanhangers van de mozaïsche wet  uitdrukkelijk bevolen. Op verscheidene plaatsen in de H. schrift wordt het een geneesmiddel voor verschillende ziekten genoemd. In meer bepaalde gevallen werden de Joden, alvorens zij de voorschrevene wasschingen verrigt hadden, voor onrein gehouden en mogten geene gemeenschap met anderen hebben. Zooals de geschiedschrijvers melden, namen de Grieken het gebruik van het bad van de Egyptenaren over, en de openbare baden maakten bij hen een belangrijk gedeelte van de bouwkunde uit. Vele rijken poogden door de inrigting en verfraaijing van openbare baden de gunst van het volk te verwerven, en nog heden bewondert men de heerlijke overblijfsels dier gebouwen. De Spartanen lieten de inrigting der baden niet aan de willekeur van bijzondere personen over maar onderwierpen ze aan vaste wetten. De Romeinen namen de baden der Grieken tot model, en bouwden gelijk deze, de schoonste badinrigtingen die zij later in prachtige woonhuizen veranderden, waarin de zonen der Patriciërs en rijken opgevoed werden. De veranderingen, welke het koude water op het ligchaam te weeg brengt, zouden ons gereedelijk aanleiding geven om den physieken aard en de eigenschappen van het koude bad te onderzoeken; doch wij willen er slechts eenige punten van aangeven. Het ligtste water is achthonderdmaal zwaarder dan de lucht; wanneer derhalve de luchtstroom, die op ons ligchaam drukt, met eene kracht van 39,000 pond in water kon veranderd worden, zou het gehele gewigt van deze drukking 31,200,000 pond bedragen. Daar echter onze gezondheid door een verschil van 3-4000 pond in de drukking der lucht aangedaan wordt, zoo kan men ligt begrijpen, dat ons ligchaam er nict toe geschikt is, een’ tijd lang de groote drukking van het water te verdragen. Om deze reden wagen het zelfs de ervarenste negerduikers niet, zich in eene meer dan bepaalde diepte neder te laten, daar zij wel weten, dat het onmogelijk zou zijn, bij eene meerdere drukking van het water, weder naar boven te komen.

Gaat iemand in den gewonen gezondheidstoestand in een koud bad, dan grijpt hem in het eerst een gevoel van koude aan, waarop bijna onmiddellijk eene schielijk toenemende warmte volgt. Die vermeerdering van dierlijke warmte is aan de tegenwerking van het gezamentlijke ligchaam toe te schrijven, die het in staat stelt om de uitwendige indrukken, die nadeel zouden kunnen toebrengen, te wederstaan; deze tegenwerking is het, die het ligchaam in staat stelt, om van het koude bad nut te trekken, en waar die in het geheel niet of slechts in zeer geringe mate plaats heeft, is het koude bad onvoorzigtig aangewend. Is derhalve het ligchaam door voortdurenden arbeid of ziekte verzwakt, dan moet het koude bad vermeden worden, en zoo iemand na het gebruik mat en krachteloos is of huiverig, of door hoofdpijn en borstbeklemming aangedaan wordt, dan is het bewezen, dat hij het niet verdragen kan of dat hij het te lang heeft gebruikt. Het beste koude bad is in zee of in eene rivier, daar wij hier niet werkeloos maar steeds in beweging zijn en daardoor het bloed van het middelpunt tot de verst verwijderde deelen van het ligchaam in omloop wordt gebragt. Nadat men het bad verlaten heeft, moet men het ligchaam met een’ droogen en min of meer ruwen doek afdroogen.

Franklin is van gevoelen, dat het nooit te laat is, het zwemmen te leeren en dit gevoelen wordt door de specifieke zwaarte der verschillende deelen van het menschelijk ligchaam geregtvaardigd. De beenen, de armen en het hoofd, als vaste deelen, zijn specifiek zwaarder dan zuiver water: de romp echter, vooral het bovenste gedeelte is wegens de holten, veel ligter dan water, zoodat het geheele ligchaam te zamen genomen, te ligt is, om geheel onder het water te zinken, maar er zal een gedeelte boven blijven, totdat de geheele long met water aangevuld is. Dat er water in plaats van lucht ingezogen wordt, geschiedt daardoor, dat iemand in plotselingen schrik adem poogt te halen, terwijl de mond en de neus onder zijn. De beenen en armen zijn specifiek ligter dan zoutwater, en zouden op de oppervlakte blijven, zoodat het menschelijk ligchaam in zout water niet zou zinken, zelfs wanneer de longen reeds met water gevuld waren, indien de grootere specifieke zwaarte van het hoofd niet bestond: bijgevolg kan iemand, wanneer hij zich op den rug legt en de armen uitstrekt, in dien toestand blijven en door neus en mond vrij adem halen, onder eene ligte beweging met de hand: doet hij dit echter niet, dan zinken de beenen en de benedengedeelten van het ligchaam langzaam naar beneden, totdat dit in eene regtstandige houding komt, waarin het zal blijven, naardien de holle gesteldheid van de borst het hoofd opwaarts houdt. Blijft echter het ligchaam in deze regtstandige houding, met het aangezigt naar boven, dan bedekt het water het geheele achterhoofd, en daar deszelfs gewigt er zeer door ondersteund wordt, zoo blijft het gezigt boven het water en de ademhaling vrij. Het gezigt zal zich, bij iedere inademing, een’ duim opheften, en bij iedere uitademing evenveel zinken, maar niet zoo diep dat het water over den mond komt. Valt iemand, die niet kan zwemmen, bij toeval in het water, en heeft hij tegenwoordigheid van geest genoeg om het zinken te voorkomen en het ligchaam in deze natuurlijke stelling te brengen, dan kan hij misschien zoo lang voor verdrinken bewaard blijven totdat er hulpe komt; want het door het ingetrokken water vermeerderd gewigt der kleederen is in het water zelf onbeduidend, ofschoon zij zeer zwaar zijn, wanneer zij uit het water komen. Maar het is niemand aan te raden, zich op zijne tegenwoordigheid van geest in zulk een oogenblik te verlaten; het zekerst is, te leeren zwemmen. Dan zal men, in het bezit van deze kunst, bij vele gelegenheden zich veiliger en gelukkiger gevoelen, daar men vrij van de pijnlijke vrees voor gevaren kan zijn, om niet van het genoegen te spreken , dat men bij deze zoo aangename als nuttige oefening ondervindt. Maar behalve dit is een koud bad ook allerheilzaamst, daar deze beweging de zenuwen en spieren versterkt. Er moeten echter eenige regelen en waarschuwingen in acht genomen worden. Zoo moet men met het hoofd maar niet eerst met de voeten in het water onderduiken; het ligchaam moet noch te warm, noch te koud zijn; gevaarlijke rivieren en meren moeten vermeden worden, en men moest niet eerder in het water gaan, voordat de zonnestralen het een weinig verwarmd hebben.

Zeer gevaarlijk voor hem die baadt, is de kramp. Wordt men hierdoor aangegrepen, zoo kan men niets beters doen, dan met het krampachtig lid eene lotselinge en krachtige beweging zoo mogelijk buiten het water te doen: helpt dit niet, dan moet de zwemmer zich op den rug leggen en deze beweging voortzetten. Vóór het bad de leden met een’ ruwen doek te wrijven is een behoedmiddel tegen de kramp.

Tot welk eene volkomenheid de mensch het in het zwemmen ook gebragt moge hebben, zoo is het toch opmerkelijk, dat bijna allen, die in het water vallen, verdrinken, wanneer zij niet door anderen gered worden. De schrik is er de oorzaak van. Wij hebben reeds gezegd, dat een mensch in zout water, wanneer hij geheel stil met uitgestrekte armen ligt, drijven en vrij adem halen zal, en dat hij dit ook in gewoon water doen kan, wanneer hij eene ligte beweging met de handen maakt. Wilde dus iemand, die in het water ligt en niet zwemmen kan, proberen, zich stil en bedaard te houden, in plaats van in zijn’ angst alle mogelijke pogingen aan te wenden, die hem slechts uitputten en doen zinken, zoo zou hij voor verdrinken bewaard blijven. Het plotselijke van den val zal hem eerst doen zinken, maar onmiddellijk daarp, beurt het water hem weêr naar de oppervlakte; doch de ongelukkige neiging om de armen uit te slaan, alsof hij naar iets grijpen wilde, mat hem gewoonlijk af en doet hem den dood in den vloed vinden.

Nieuw Nederlandsch Magazijn, 1847, pagina 141-142.

Klik of tik hier voor de bijbehorende blogpost.

Klik of tik hier voor hertaalde, makkelijker leesbare versie van dit artikel.