De vlijtige landbouwer is door geheel zijn gezin omringd, en zijne vingers, die hij aan elkander weet te verbinden, brengen op den witten muur het schaduwbeeld van het konijn voor, dat de ooren opsteekt en zijne pooten in beweging schijnt te brengen; het geheele gezelschap lacht van tevredenheid.

Wie heeft niet eene dezer huiselijke voorstellingen bijgewoond, die aan den goeden wil en het opgeruimde humeur haar aanzijn te danken hebben? Wie is niet op zijne beurt zoowel tooneelspeler als aanschouwer geweest? Het is door deze vrolijke spelen, dat het huiselijke leven voor de kinderen eene aantrekkende bekoorlijkheid heeft, waardoor het de schouwplaats hunner vermaken en hunner uitspanningen wordt, waaraan de jeugd zoo sterk gehecht is, waarvan de herinnering in rijperen leeftijd menig genoegelijk oogenblik verschaft, en het ons nog dierbaarder doet zijn dan in den leeftijd, toen wij nog zoo weinig van het leven en zijne bedriegelijke droombeelden wisten.
Dergelijke uitspanningen zijn bovendien eene ontdekking van gewoonten; zij zijn de stilzwijgende getuigen van de zorg des vaders voor zijne kinderen, hoe hij er op gesteld is hun vreugde te verschaffen, hoe hij zich met hen weet gelijk te stellen, zich in elkander krimpt om niet grooter dan het lieve kroost te zijn, en, als het ware, op nieuw een kind schijnt te worden. Een en ander is het ontegensprekelijke bewijs van eene ware en tot alles bereide genegenheid.
De welwillendheid van den volwassen mensch voor het kind heeft bovendien in zich zelve een zeker iets dat treft. Men gevoelt genegenheid voor de onderwerping, die de sterkte voor de zwakheid aan den dag legt. De uitdrukking, die Christus bezigde: laat de kinderen tot mij komen, is een der treffendste gezegden, die in het Evangelie gevonden wordt.
„Nooit heb ik vertrouwen gesteld, en nimmer zal ik den mensch vertrouwen,” zeide Jean-Jacques Rousseau, „die geen belang in kinderen of bloemen stelt.” Het is inderdaad waar, dat men zijn karakter en zijne inborst verraadt door de sympathie of overeenkomst, welke men voor deze lieve kleinen aan den dag legt. De anekdote van Hendrik IV, die op handen en voeten kroop om zijne kinderen te vermaken, op het oogenblik dat een afgezant bij hem binnentrad, en den staatsman verlof vroeg om de kamer geheel rond te kruipen, bewijst oneindig meer zijne goedhartigheid dan een twintigtal zaken, welke door de geschiedschrijvers hoog opgehemeld worden.
De vermaken, de uitspanningen, die de wereld aanbiedt, zijn meestal voorbijgaand, somtijds noodlottig, bijna altijd bedwelmend; die van het hoekje bij den haard, van het huiselijke leven, zijn van een anderen aard. Zij versterken en bewaren zich onwillekeurig; want wij ontleenen hen aan ons zelven, en niet aan vreemden. De bron, waaruit zij voortvloeien, heeft niet aan opgewondenheid of buitengewone uitspanning haar bestaan te danken; het is van onze inborst, dat zij ontleend zijn; zij laten na het genot geen onaangenaam gevoel achter; de luidruchtige vermaken der wereld hebben geen waar genoegelijk herdenken.
De kunstmatige vroolijkheid, die wij in het algemeene leven zoeken, heeft dezelfde uitwerking op ons als het gebruik van geestrijke dranken, die voor een oogenblik ons opwekken, om ons later des te meer de afmatting te doen gevoelen. De opgeruimdheid, de vroolijkheid van het huiselijke leven kan het doelmatigst vergeleken worden bij het als kristal zoo heldere water van eene bron, dat door zijne frischheid ons zoowel verkoelt als versterkt.
Het is daarom onze pligt om op de kinderlijke uitspanningen niet met minachting neder te zien, die een familiekring om den huiselijken haard boeijen; laat ons alles beminnen wat slechts eene straal van onschuldig vermaak kan teweegbrengen, alles wat strekken kan om de banden van huiselijke verbroedering meer en meer te bevestigen, en de ligting, die zij medebrengt, gemakkelijk te maken. Niets is ijdel, wat slechts eenigszins bijdraagt om ons gelukkig te maken.
Al de menschelijke wijsheid moet slechts één doel voor oogen hebben, namelijk: om mensch te worden, om rampen en slagen van het lot te kunnen verduren, en om kind te blijven, om voor de vreugde vatbaar te zijn.
Nieuw Nederlandsch Magazijn, 1850, p. 265.