Het krankzinnigenhuis te Glasgow is eene inrigting, die onder de beste en doelmatigste van dien aard in Europa gevonden wordt. Het gebouw bestaat uit vijf sterswijs aangelegde vleugels, die allen op het middelpunt uitloopen, waardoor de dienst en de oppassing veel gemakkelijker en zekerder is dan bij eene andere inrigting. Bovenal nogtans is de menschlievende zorg en behandeling, die de ongelukkigen hier genieten, ten hoogste prijzenswaardig, en verdienden deze in alle landen nagevolgd te worden.
Onophoudelijk bevlijtigt zich de geneesheer, die met de verzorging van de opgenomenen belast is, om alles aan te wenden, wat tot de herstelling der krankzinnigen kan bijdragen, of hun droevig lot minder ijselijk te doen zijn. Hier heeft men zich overtuigd, dat het veel tot de herstelling bijdraagt, wanneer men de dwangmiddelen, waartoe men bij eenigen van tijd tot tijd genoodzaakt is zijne toevlugt te nemen, onder eenen of anderen schijn vermomt, daar de ondervinding geleerd heeft, dat die dwang en het gemis der vrijheid de neiging der opgeslotenen tot droefgeestigheid of melancholie, waaraan zij toch buitendien reeds zijn overgegeven, aanmerkelijk vermeerdert, en waardoor zij in eenen zoo dommen en ongevoeligen toestand gebragt worden, dat die nooit te herstellen is.
In plaats derhalve van de traliën en sluithekken van ijzer, heeft men hier gebruik gemaakt van ramen met vier kleine glazen ruiten, waarvan de roeden van ijzer en even als hout geschilderd zijn, en waardoor de veiligheid volkomen en even goed als door tralieramen bereikt wordt. Deze zelfde geest van voorzorg is bij het ameublement in acht genomen, en hierbij verdubbelt men de zorg, wanneer men bij eenen of anderen opgeslotene eene drift of eenen aanleg tot zelfmoord, die ongelukkig genoeg niet zelden bij de krankzinnigen heerschende is, gewaar wordt.
Zoo als bekend is, worgen of verhangen zich de lijders in zoodanig geval veeltijds in de bedstede, of aan den hemel van het ledekant, en om die reden heeft men ook reeds in vele inrigtingen de gordijnen achterwege gelaten; doch in de meer strenge klimaten, zoo als in Schotland enz., lijden daardoor de lijders van een gevoelig gestel en die eene zekere welvaart gewoon zijn, door de koude, en om die reden heeft men hier in het krankzinnigenhuis gebruik gemaakt van losse ledekanthemels of beddekken, die op zoodanige wijze los zijn, dat dezelve door een veel ligter gewigt dan dat van eenen mensch nedervalt, terwijl men naderhand nog eene verbetering hieraan heeft toegebragt, door het aanwenden eener schel, die zoo ras er slechts eenige beweging in een of ander los deel van de slaapstede komt, klinkt en daardoor de oppassers opmerkzaam maakt.
De vernuftige en menschlievende bestuurderen van dit gesticht maken van alles gebruik, wat slechts eenigzins tot leniging voor de lijders strekken kan en ook het geringste tot een mogelijk herstel kan bijdragen. Zoo onder anderen had men opgemerkt, dat eenige neigingen zoo ingeworteld waren, dat zij niettegenstaande de verstandsbijstering altijd als het ware den boventoon behielden. Deze zucht of drift bestaat bij de vrouwen vooral in de neiging tot opschik, en in eene zekere ijdelheid, waarvan dan hier ook behoorlijk is partij getrokken.
Onder anderen was tijdens het bezoek van den reiziger, van wien wij deze opmerkingen ontleend hebben, in het gesticht eene jonge vrouw van een belangwekkend uiterlijk, die met behagen steeds eene soort van armband beschouwde, die met goud en edelgesteenten – natuurlijk behoorde zulks wel niet tot de echte soort – bezet was. Deze kluister nogtans was met regt eene vergulden keten, want men had door het woeste gedrag zich genoodzaakt gezien, om den ongelukkige het gebruik van eenen arm te ontnemen. Vroeger was men bij het aanwenden van dergelijke veiligheidsmiddelen steeds genoodzaakt geweest, om geweld te gebruiken, waarna de ongelukkigen droefgeestig en neerslagtig bleven, doch sedert men hier de kluisters onder den schijn van tooi verborgen heeft, vinden de lijders er genoegen in, en zijn er zelfs trotsch op die kluisters zoodanig te dragen.
Wanneer de toestand zoo is, dat men het gebruik van beide armen moet ontzeggen, dan sluit men de voorarmen in eene soort van handmof, die met bontwerk gestoffeerd en sierlijk met zijde bewerkt, maar toch stevig genoeg met stalen banden voorzien is, om het doel volkomen te bereiken. Dergelijke dwangmiddelen hebben eene dubbele uitwerking, en zijn beter dan het zoogenaamde dwangvest, waarvan men zich hier alleen nog slechts bij de razenden bedient.
Onder de andere middelen, welke men hier nog met een goed gevolg bezigt, behoort de zoogenaamde draaistoel, die zoo wel dient tot dwang als tot herstellingsmiddel. De draaijende beweging, die aan denzelven door middel van eenen zeer eenvoudigen toestel wordt medegedeeld, is zoo snel, dat de lijder na eenige minuten geheel als verdoofd is, en daarbij een gevoel heeft als bij zeeziekte, waarvan dan ook al de gevolgen zich openbaren. Deze ontlastingen zijn zeer heilzaam, in het geval, wanneer eene zekere opgewondenheid ontstaat, die somtijds in woede ontaardt.
Wanneer integendeel de lijder in eenen staat van verdooving vervalt, en weigert eenige beweging te nemen, dan plaatst men hem in eenen stoel, waarin hij in eene bevende beweging gezet wordt, die veel overeenkomst heeft met de schuddingen, die men bij het paardrijden gewaar wordt. De ondervinding heeft geleerd dat dit het best den omloop van de vocht en bevordert en de verstoppingen weert, die wellicht als de oorzaken van dien toestand te beschouwen zijn.
Hoezeer de invloed van deze werktuigelijke middelen gemakkelijk te verklaren is, zoo is het nogtans moeijelijker, om zich reden te geven van de goede uitwerking, die de tegenwoordigheid van vuur, en wel voornamelijk van een stralend, dat is zigtbaar vuur, op den zedelijken toestand van de lijders heeft. Daar de geneesheeren hier hadden opgemerkt, dat de aan hunne zorg toevertrouwde krankzinnigen tegen het gure jaargetijde droefgeestig en neerslagtig werden, en men deze verandering niet kon toeschrijven aan de vermindering in den warmtegraad, daar de temperatuur in de zalen behoorlijk onderhouden werd, zoo werd men daardoor op de gedachte gebragt, om de verwarming op eene andere wijze in te rigten.
Te dien einde maakte men eenen grooten schoorsteen, waaronder men een helder vuur liet branden, waarbij de lijders dan ook dadelijk met al de blijken van vreugde en de gewone vrolijkheid of opgeruimdheid plaats namen. Het scheen alsof zij daardoor, even als planten, door de koesterende zonnestralen werden opgewekt. Nadat men zich van deze daadzaak overtuigd had, nam men alleen de behoorlijke voorzorgen, om ongelukken voor te komen, die daarin bestonden, dat men het vuur in een ijzeren hekwerk besloot, dat met een goed slot gesloten was, waarvan de sleutel in bewaring van den concierge gesteld werd. Dit ijzeren vuurscherm beantwoordde volkomen aan het doel.
Dat men bij deze ongelukkigen niet te voorzigtig kan zijn, hiervan levert het volgende geval, hetwelk hier gebeurde, een bewijs op. De hoofdgeneesheer van het gesticht, die voor eenige jaren overleden is, was een man van bijzondere bekwaamheid, en ten hoogste met zijne plaatsing ingenomen, zoodat hij alles beproefde en in het werk stelde, wat slechts tot eenig nut voor de lijders, die aan zijne zorgen waren toevertrouwd, strekken kon.
Deze man stelde zich niet tevreden met enkele bezoeken; maar vertoefde somtijds uren achtereen in hun gezelschap, ten einde hunne neigingen beter te kunnen gadeslaan, en hield zich dan vooral bezig met de zoodanigen, die reeds blijken gaven op den weg ter herstelling te zijn. Hierdoor en door de vaste houding had de geneesheer een bijzonder vermogen op de zieken, die hem veelal zeer genegen waren, en hem zoo veel vertrouwen inboezemden, dat hij weinig voorzorg nam, wanneer hij zich in hun midden bevond. Dit vertrouwen had hem nogtans bijna het leven gekost.
Op zekeren dag klaagden onderscheidene krankzinnigen, dat de soep zeer slecht was, om hetwelk te onderzoeken, hij hen met zich naar de keuken nam, alwaar een groote ketel met deze spijs op het vuur stond te koken. Onverwachts naderde hem een der lijders, een krachtig man, en beschouwde hem met den blik, die bij deze soort van ongesteldheid zoo eigenaardig is, en waardoor veelal de terugkeer van eenen hevigen aanval wordt gekenmerkt. “Gij zijt dik en vet,” zeide de man, “ik ben verzekerd, dat gij eene heerlijke soep voor ons moet opleveren. Kom aan, laat ons dit beproeven.” Hierop naderden de anderen en omringden den geneesheer, dien zij reeds bezig waren aan te grijpen om in den ketel te werpen, toen deze met de grootste bedaardheid zeide: “Maar wacht eens, ik geloof, dat gij waarlijk gelijk hebt, mij dunkt echter, dat mijne kleederen de soep zullen bederven, ik zal mij dan vooraf moeten ontkleeden.” Deze reden kwam den vergaderden zinneloozen zeer gegrond en juist voor, zoodat de geleerde zonder hinder de keuken verliet en zich wel wachtte om terug te keeren.
Dit geval komt veel overeen met een ander, hetwelk in Frankrijk gebeurd moet zijn. In zekere stad namelijk bevond zich een krankzinnigenhuis, van welks plat of dak men een heerlijk uitzigt op den omtrek had. Wanneer de bezoekers van dit gesticht genegen waren om zich naar dit plat te begeven, dan werden zij gewoonlijk geleid door eenen der lijders, die reeds geruimen tijd blijken van herstelling gegeven had, zoodat men den man voor bediende gebruikte. Deze man was groot en had, zoo als veelal met dusdanige ongelukkigen het geval is, verbazende spierkracht.
Op zekeren dag toen hij met eenen vreemdeling was opgeklommen, die ten aanzien van hem ver in natuurlijke krachten achterstond, geraakten zijne vermogens oogenblikkelijk in wanorde. “Nu zal ik u eens over de leuning werpen, want ik ben zeer nieuwsgierig om te weten, hoeveel tijd gij wel besteden zult om naar den grond te vallen.” – “O,” antwoordde daarop de bezoeker, die zich middelerwijl zoo veel mogelijk losrukte, “ik zal u nog een geheel ander kunststuk laten zien. Wacht mij hier, want als ik beneden in den hof ben, dan zal ik met éénen sprong hier op het plat springen.” Hierop snelde hij zoo spoedig mogelijk de trappen af, en liet den krankzinnige, zoo als te denken valt, lang op zich wachten.
In dergelijke gevallen kan eene bedaarde tegenwoordigheid van geest ten hoogste nuttig zijn, maar daar ieder deze natuurgaaf niet in even hoogen graad bezit, en de waarschijnlijkheid, dat iemand die eenmaal aan verstandsverbijstering geleden heeft, ten hoogste vatbaar is, om andermaal plotseling daardoor aangedaan te worden, zoo zouden wij ieder aanraden, om toch vooral behoedzaam te zijn, en zich niet te veel te wagen, noch te ligtzinnig met die ongelukkigen om te gaan.
Nederlandsch Magazijn, 1842, p. 111-112.
Klik of tik hier voor de bijbehorende blogpost.
Klik of tik hier voor hertaalde, makkelijker leesbare versie van dit artikel.