Flagellanten was de benaming van eene geestelijke broederschap, die in de dertiende eeuw ontstond, en door den kluizenaar Rainer te Perugia in 1260 werd ingesteld.
Deze broederschap bestond uit dweepers, die, in het onzinnig begrip, dat de mensch de goddelijke straf zijner zonden in een volgend leven ontgaan kon, als hij zijn eigen ligchaam pijnigde en mishandelde, zich zelven door vinnige geeselslagen deerlijk teisterden.
Deze broederschap verspreidde zich weldra door geheel Italië; oud en jong, rijk en arm, mannen en vrouwen kregen smaak in deze uitzinnige ligchaamskwelling, schoolden zamen en trokken door de steden met eenige priesters aan het hoofd, die kruisen en vanen droegen. Uit Italië trokken zij naar Duitschland, en vonden ook in Bohemen, Polen, den Elzas en België aanhangers, namelijk onder het gemeene volk, de vorsten en de hooge geestelijkheid keurden deze boeteoefening af.
Dit ordeloos rondzwerven gaf natuurlijk aanleiding tot allerlei opschuddingen en losbandigheden, gepaard met geldafpersingen onder den naam van aalmoezen, die niet altijd tot godvruchtige oogmerken besteed werden, weshalve verscheiden vorsten in Italië en Duitschland de optogten der Flagellanten verboden, de koningen van Bohemen en Polen verdreven hen met geweld. Zij namen hierop in Frankrijk den naam van Beguarden en in Duitschland dien van Kruisbroeders aan, maar zij werden niet te min vervolgd; in 1414 werden er 91 op eenmaal te Langerhausen verbrand.
Het concilie van Constanz besloot ook tot krachtdadige maatregelen tegen deze secte, die men eindelijk als kettersch begon te beschouwen. Sedert verviel de broederschap, en wie lust had zich te geeselen, deed het te huis in zijne eenzaamheid.
Nieuw Nederlandsch Magazijn, 1849