DE OLIFANT (ORIGINEEL)

Dit bewonderenswaardig schepsel behoort onder de orde der schrikdieren, welke meestal dikke voeten en eene dun behaarde huid hebben. De Olifant, het grootste landdier, en door zijn verwonderlijk ligchaamsgestel, zijne sterkte en leerzaamheid, een van de merkwaardigste schepselen der aarde, bezit eenen zeer langen grijpsnuit, geene voor- maar hoektanden, waarvan de bovenste langer dan de overige zijn. Hij wordt niet alleen in de middelste deelen van Afrika, maar ook in het zuidelijk gedeelte van Azië, doch voornamelijk op Ceilon gevonden. Bij den Aziatischen Olifant is de kop grooter, en ook is hij leerzamer dan de Afrikaansche, wiens ooren onmatig lang zijn, terwijl de kroonen der kiezen ruiten, en die van den Aziatischen strepen vormen. De Olifant wordt wel 15 voet hoog; weegt op zijn 20ste jaar 7000 pond, en kan 200 jaar oud worden. Zijne gerimpelde huid, gewoonlijk van eene graauw bruine kleur, is op den rug een duim dik; doch desniettegenstaande, voor het steken van insekten gevoelig. Zijn voornaamst kunstwerktuig is de tromp of snuit, die hem, behalve tot ademen, tot zeer scherp ruiken, tot brullen, het opslorpen van water, het in den mond brengen van voedsel, en tot duizenderlei onbegrijpelijke kunstverrigtingen dient. Hij kan denzelven ter lengte van 3 el uitsteken, en tot die van ééne en eene halve el weder intrekken. Deze snuit vervangt volkomen de plaats van eenen arm en eene hand, en bezit eene ongeloofbare sterkte, met het fijnste gevoel vereenigd, want zonder eenige inspanning, en als slechts in het voorbijgaan, kan hij daarmede een volwassen mensch opnemen, en hem in de hoogte slingeren, terwijl de snuit aan het einde met eenen buigzamen haak voorzien is, waarmede hij bloemen afplukken, knoopen losmaken, eenen sleutel in een slot omdraaijen, kleine stukjes geld van den grond opnemen, eene kurk van eene flesch trekken, en meer dergelijke dingen doen kan.

Het voedsel van den Olifant bestaat alleen uit voortbrengsels van het groeijend rijk, in boombla den, voornamelijk van den pisang, den kokos-, palm- en dadelboom, alsmede in gras en rijst, welke laatste voor hem eene lekkernij is, waardoor hij somtijds aan de rijstvelden veel schade toebrengt. Hij kan dagelijks bij de 200 pond gras eten, houdt zich gaarne aan koele, boschrijke, moerassige plaatsen en aan het water op, en zwemt met den snuit in de hoogte ongemeen vaardig, zelfs door de snelste stroomen.

Het pas geworpen jong heeft omtrent de grootte van een wild zwijn, en zuigt met den mond. Omtrent het derde of vierde jaar komen, zoowel bij de eene als bij andere kunne dezer dieren, de beide hoektanden, die het elpenbeen opleveren, voor den dag; zij verschillen, wat hunne zamenstelling betreft, van die van alle andere dieren, verkrijgen eene lengte van wel 7 of 8 voet, en zijn meer gebogen, naar gelang zij ouder worden. Nu en dan heeft men er gezien, die wel 200 pond gewigts hadden. In de bosschen van Afrika verliezen zij wel eens gedeelten van deze hoektanden, welke dan door de Indianen opgezocht, en op de Europesche marktplaatsen in Afrika verkocht worden.

De Olifanten worden op verschillende wijze gevangen, doch in Afrika alleen doodgeschoten, omdat men ze daar niet tam maakt, anders zoekt men ze in kuilen te doen vallen, of wel voornamelijk als in eene fuik van staken hoe langer hoe naauwer in te sluiten, totdat zij eindelijk, zoowel van achteren gedreven, als door hen voorgaande tamme Olifanten gelokt, in eenen bijzonderen vasten stal geraken, welke dan achter hen gesloten wordt. Gevangen zijnde, laten zij zich gemakkelijk temmen, en tot het verrigten van velerlei werk in staat stellen. Oudtijds bediende men zich van deze dieren veel in den oorlog, en alhoewel zij sedert de uitvinding van het buskruid minder hiertoe geschikt zijn, worden zij echter nog tegenwoordig door de Indianen op Ceilon en elders daartoe gebruikt. Thans evenwel dienen zij meestal tot trekken, rijden en lastdragen, waartoe zij uit hoofde hunner groote kracht, welke met die van 5 of 6 paarden overeenkomt, het best geschikt zijn, vermits zij op zijn minst 2000 pond dragen, daarmede hooge bergen kunnen opklauteren, en daags 10 tot 15 mijlen afleggen. Alleen met den snuit ligt een Olifant 200 pond in de hoogte. Zijn gang is snel, gelijkt veel naar eenen korten galop, en tevens zoo vast, dat hij zelfs op ongebaande wegen nimmer struikelt. Hij leert zijnen meester zeer spoedig kennen, is hem zeer getrouw, en kan door goede woorden, en nog meer door toezegging van eenigen sterken drank, dien hij zeer bemint, tot den zwaarsten en moeijelijksten arbeid worden aangemoedigd, maar wee dengenen, die hem mishandeld of dreigt. Men zegt, dat zijn vleesch veel overeenkomst met dat der runderen heeft. Zijn gedroogde mest wordt op Ceilon in plaats van kolen gebrand, en ook door de pottebakkers onder de klei gemengd. Men vindt ook roode en witte Olifanten, die in hooge waarde gehouden, doch alleen aan de hoven bewaard worden.

KIOUNY AAN TAFEL.

De bij dit artikel gevoegde houtsnede zal wel geene verklaring behoeven. Weinigen onzer lezers zullen onbekend zijn met de vermaarde Olifanten Kiouny en Baba, die op de voornaamste kermissen in ons vaderland hunne kunsten vertoond hebben. De schranderheid van deze dieren is ongeloofelijk; zij verrigten dingen, waarvoor men een zoo log en onhebbelijk uitziend dier stellig niet bekwaam zou achten, zij strekken tot eer aan hunne meesters, die hun eene zoo schoone opvoeding hebben gegeven. Op onze afbeelding is Kiouny voorgesteld aan tafel zittende, alwaar hij met de meeste naauwkeurigheid met zijnen snuit bijna al hetgeen verrigt, dat wij er met onze beide handen zouden doen. Op ééne onnaauwkeurigheid der afbeelding willen wij echter onze lezers opmerkzaam maken. Hij staat hier afgebeeld met zijne slagtanden, terwijl hij er eigenlijk geene meer heeft, zijnde hem dezelve, uit vrees voor eenig gevaar bij zijne openbare voorstellingen op het toneel, voorzigtigheidshalve afgezaagd.

Nederlandsch Magazijn, 1837, p. 311-312.

Klik of tik hier voor de bijbehorende blogpost.

Klik of tik hier voor hertaalde, makkelijker leesbare versie van dit artikel.