Deze toren bekleedt door den ouderdom, sierlijken vorm, den marmer-rijkdom en voornamelijk door de buitengewone overhelling, eene eerste plaats onder de meest beroemde bouwgewrochten van Italië. In de nabijheid van denzelven bevinden zich nog andere fraaije gebouwen van lateren tijd, namelijk de dom en de kerk van Sint Jan; doch allen staan op eenen eerbiedigen afstand, alsof zij bevreesd waren met dezen eerwaardigen getuige van vroegere eeuwen in aanraking te komen.
Weinige steden waren zoo welvarend en vermogend, als Pisa in de eerste tijden van de Italiaansche republiek geweest is. Toen de Pisaners de Saracenen overwonnen hadden, verwierven zij zoo vele schatten, dat zij in staat waren om de cathedraalkerk te bouwen, terwijl negentig jaren later de kleine ronde St. Janskerk gebouwd werd, en men in 1174 onder het bestuur van Bonanno, den beroemden bouwmeester van Pisa, tot den bouw des torens, waarvan wij op onze plaat eene afbeelding geven, overging, waarbij hij, volgens eenige schrijvers werd bijgestaan door eenen Tyroler, die alleen onder den naam van Wilhelm bekend is. Eerst eene eeuw later, namelijk in 1278, werd het kerkhof Campo Santo door Jan Pisano, insgelijks een vermaard bouwkunstenaar en beeldhouwer van Pisa, aangevangen.
Hoewel de toren van Pisa weinige bouwkunstige versierselen heeft aan te wijzen, zoo is dezelven nogtans schoon te noemen; de gedaante is volmaakt cilindervormig, houdt beneden 51 voet in doorsnede en is 175 voet hoog. Het gebouw bestaat uit acht boven elkander geplaatste galerijen met bogen, die door 207 kolommen geschraagd worden, welke allen onderling, zoowel ten aanzien van de marmersoort, het beitelwerk als de afmetingen, onderscheiden zijn; maar nochtans met zoo veel kunst en smaak zijn aangebragt, dat deze afwijking in regelmaat in geenen deele eenen onaangenamen indruk maakt. Boven bevindt zich een plat of galerij van waar men een schoon gezigt op de stad en den heerlijken omtrek heeft, en waar het oog aan de eene zijde de zee tot in het verste verschiet overziet. Langs 295 trappen, die in den muur, welke 12 voet dik is, gemetseld zijn, klimt men naar boven, en de geheele binnenruimte is ledig. zoodat het zoodat het geheel in zekeren zin als een put of koker is aangelegd geworden. Wanneer men langs dezen trap opstijgt, is het even alsof men de beweging van een zeilend schip ondergaat.

Deze toren van Pisa is hoofdzakelijk door den hellenden stand vermaard, en de reiziger, die voor het eerst dit gebouw bij het naderen aan de stad gewaar wordt, staat op het hoogste verbaasd bij het zien van eene massa steen, die als het ware zonder steun als in de lucht zweeft, zonder reeds lang omgestort te zijn. Deze bewondering wordt nog grooter, wanneer hij verneemt, dat dit gebouw reeds zes en eene halve eeuw in dien stand verkeerd heeft, zonder het geringste door den alvernielenden tand des tijds geleden te hebben, ten minste in zoo ver dit invloed op den stand hebben konde. Ons bestek gedoogt niet, dat wij van al de gevoelens, die er ten aanzien van de oorzaak der helling des torens bestaan, melding maken. Sommigen, en hieronder behoort de geleerde Arnold, die een werk over de natuurkunde geschreven heeft, zijn van gevoelen, dat men denzelven in dien stand gebouwd heeft, om daardoor de verwondering of de vrees bij den beschouwer op te wekken, en ter staving daarvan, haalt men nog vele andere gebouwen tot voorbeeld aan, welke op dezelfde wijze en nog hellender gebouwd zijn geworden. Bij het onderzoeken nochtans van het gebouw bespeurt men, dat de binnenzijde aan dien kant in den grond gezakt is, waaruit derhalve blijkt, dat het fondement in den moerassigen grond heeft toegegeven, zoodat de reden, waarom de massa niet is omgestort, alleen daaraan moet worden toegeschreven, dat het zwaartepunt bij de helling van 15 braccia’s, toch nog boven de grondvlakte ligt, en het geheel zoo hecht aaneenverbonden is, dat geen gedeelte heeft losgelaten, of uit het verband is gerukt, hetwelk ten sterkste voor de deugdzaamheid van de gebezigde bouwstoffen, en vooral van het cement, pleit.
Eene Engelsche dame, die voor eenige jaren eene reis door Italië gedaan heeft, Mistress Starke, heeft eene opmerking gemaakt, die zeer goed het boven aangehaalde gevoelen schijnt te bewijzen. Zij heeft namelijk in de kerk van Campo Santo eene schilderij gezien, waarop de toren van Pisa in eenen regtstandigen stand is afgebeeld; maar hierbij moet men in aanmerking nemen, dat deze schilderij eerst omstreeks het jaar 1500 geschilderd is, en dus meer dan vier honderd jaren nadat de bouw van den toren heeft plaats gehad. Voor het overige vindt het gevoelen van Arnold ook nog ondersteuning door anderen en hieromtrent is het merkwaardig dat Lord Baltimore in eene der voorsteden van Pisa een opschrift gevonden heeft, volgens hetwelk de toren noodzakelijk in dien hellenden stand gebouwd moet zijn, daar de bouwmeester denzelven naar den vorm van deszelfs gebogen rug gebouwd heeft. Dewijl het nu wel geen voldingend bewijs is, dat een misvormde bouwmeester een even vreemd gevormd gebouw zou vervaardigen, als het ware om met zijne eigene gedaante den spot te drijven, zoo is het nogtans merkwaardig, dat het jaartal van dit opschrift met den tijd van bouwing overeenstemt, en dus uit dienzelfden tijd afkomstig schijnt. Zoo dit laatste derhalve het geval is, dan zou dit een bewijs opleveren, dat de toren van den aanvang aan dien stand gehad heeft. De beroemde wiskunstenaar Galileo, die in Pisa het hoogleeraarsambt bekleedde, nam op dezen hellenden toren de eerste proeven betrekkelijk den val der ligchamen. Men zegt, dat het volk, hetwelk ooggetuige van deze proefnemingen was, waarvan hetzelve het geringste gedeelte niet begreep maar toch zich verzekerd hield, dat daarmede eene gewigtige ontdekking verbonden was, den grooten man toen deszelfs tevredenheid luidruchtig te kennen gaf. Van dezen tijd echter, schenen de nijd en wangunst zamen te spannen, om de dagen van Galileo te verbitteren; want zoo als bekend is, moest hij eenigen tijd naderhand zich van Pisa verwijderen, omdat hij een werktuig beoordceld had, hetwelk tot het reinigen der haven van Livorno moest dienen en door den Prins Johan de Medicis uitgevonden was.
Nederlandsch magazijn, 1841, p. 281-282.
Klik of tik hier voor de bijbehorende blogpost.