In China heerschen nog steeds vele godsdienstige bijgeloovigheden, welke zorgvuldiglijk van geslacht tot geslacht overgedragen worden. De godsdienst der Chinezen, welker voorschriften en gebruiken nog niet algemeen in Europa bekend zijn, is veelal eene zamensmelting van al het vreemde en zonderlinge, waartoe dweepzucht en bijgeloof aanleiding geven kunnen. De Bonzen, die aan de dienst der altaren gewijd zijn, onderwijzen de leer der zielsverhuizing. Zij bedreigen hen, die weigeren hun aalmoezen uit te deelen, hunne ziel gedurende eene lange reeks van jaren achtervolgens te zien overgaan in het ligchaam der afzigtelijkste dieren. Zij daarentegen, die zich liefdadig jegens hen betoonen, die dikwijls de Pagoden bezoeken, om er rijke geschenken te brengen, zullen de eer genieten, in de huid der edelste en sterkste dieren gekleed te worden.
Deze Bonzen, die in China in groote achting staan, maken in het openbaar een groot vertoon van zachtmoedigheid en nederigheid. Zij nemen schijnbaar eene zeer strenge leefwijs aan, en belasten zich, tegen betaling, om de zonden hunner evenmenschen door buitengewone boetedoeningen te doen vergeten. De meeste hunner leven vereenigd, gehouden aan de naleving van zeer strenge wetten, en hij, die dezelve, vooral in het openbaar, heeft durven overtreden, wordt gestraft met eene gestrengheid, die aan het barbaarsche grenst. Zij worden veroordeeld tot eene onophoudelijke straf, die niet gestaakt wordt dan nadat zij eene zekere boete betaald hebben, welke zij van de meewarigheid der voorbijgangers moeten verkrijgen.
Elke sekte heeft eene verschillende bezigheid en een verschillend doel. De eene voorspelt de toekomst; de andere verdrijft den boozen geest; eene derde zoekt den steen der wijzen; eene vierde belast zich met de begrafenisplegtigheden. Er bestaat zelfs eene orde van bedelende Bonzen. Deze leven niet vereenigd, maar afgezonderd in woeste plaatsen, bewonen holen in de rotsen, nemen den schijn aan alsof zij gestadig verzonken waren in bespiegelingen, die hen beletten aan de behoeften huns ligchaams te denken, en de ligtgeloovigheid der landlieden verschaft hun overvloedige aalmoezen en allerlei mondbehoeften.
Anderen wederom zijn er, die voorgeven, dat zij over de hoofdstoffen beschikken kunnen en naar willekeur regen of droogte kunnen doen ontstaan. Men onderhandelt met hen voor een zeker aantal dagen; regent het binnen den bepaalden tijd, dan bekomen zij het beloofde loon; regent het echter niet, dan geeft men hun op de voetzolen een zeker aantal stokslagen. Dit is dan ook voor hen een zeer gewaagd spel, want ondanks hunne groote ondervinding en hunne gewoonte om het weder te voorspellen, verliezen zij menigmaal de partij, en alsdan blijft men nimmer in gebreke, hun met de uiterste vroomheid de gewone kastijding toe te dienen.
De meeste geestelijken bewonen de Pagoden; dit zijn eene soort van karavansera’s, die tot schuilplaats voor reizigers en tot de bestemming van pelgrims dienen. Een oneindig aantal kleine afgoden is langs de muren in daartoe bestemde nissen geschaard. Elk komt hier nederknielen voor den afgod, dien hij zijn vertrouwen heeft geschonken, en om denzelven gunstig jegens hem te stemmen, verzuimt hij nimmer hem eenige offerande te brengen.
In het midden van het hoofdvertrek staat op een altaar of drievoet de afgod, aan welken de Pagode is gewijd. Deze is grooter dan de overige en zijne gunst moet met aanzienlijkere geschenken gekocht worden. Er wordt aanhoudend wierook in metalen pannen gebrand, terwijl ovaalronde lampen aan den zolder hangen en gestadig ter eere der afgestorvenen onderhouden worden. Het altaar en de voornaamste sieraden der Pagoden zijn rood van kleur, zijnde deze de kleur voor de meest geheiligde voorwerpen bestemd.

Er zijn altijd Bonzen tegenwoordig, om de deugden hunner afgoden te verkondigen en aan den eerbied der geloovigen aan te bevelen. Daar wordt insgelijks gehandeld voor het afkoopen der zonden van hen, die de Pagode bezoeken, door middel der boetedoeningen, welke zij beloven zich zelven op te leggen. Zij verbinden zich tot het ondergaan der zonderlingste straffen, naar gelang van het gewigt der zonden of misschien ook van den rijkdom der schuldigen. Nu eens bestaat dit daarin, om acht dagen slapeloos door te brengen, of drie dagen op één been te blijven staan, of ook wel om zich gedurende onderscheidene maanden van het gebruik van een zijner armen te berooven, alle welke zaken de zondaars liever door anderen willen laten verrigten dan zelven doen.
Er zijn Pagoden, die eene groote vermaardheid van heiligheid hebben; zieken, zondaars en pelgrims komen van allerwegen derwaarts hunne offerande brengen, en de Bonzen koopen op bevel hunner afgoden, al de hen omringende landen, en worden zoo doende rijker dan mandarijnen.
Nederlandsch Magazijn, 1835